‘Een goede tijding uit een ver land is als koud water op een vermoeide ziel,’ zegt de Spreukenschrijver. En dus zit ik achter mijn bureau, pen in de hand, postzegels naast me. Mijn beste vriendin is zojuist voor een jaar naar de andere kant van de wereld vertrokken, en bij zulke missies horen, mijns inziens, zwierige, dikke brieven vol nieuws van thuis om bij het eenzaam haperend lamplicht te lezen. Er is één probleem. Ik heb een belabberd handschrift. En beeldig briefpapier. Na een of twee alinea’s is mijn altruïstische flair op kousenvoeten de deur uit geslopen en heeft zich een doffe frustratie van me meester gemaakt. Waarom lukt het me maar niet om een fatsoenlijk epistel op papier te zetten? Zo een dat je in een kistje bewaart, met dungesleten plooien van het open- en dichtvouwen? Een werkje waarvan je kleinkinderen later met ontzag in hun stemmetjes zeggen: ‘Oooh, een brief!’ in plaats van een giechelig: ‘Hoe oud was je toen je dit maakte, oma?’ Ik geef het eerlijk toe: ik schrijf een hanenpoot. Al op de basisschool zag ik het nut niet van al die krullen en doorhalen, die hopeloos in snelheid achterbleven bij mijn onstuitbare verzinzin. Maar nu heb ik spijt. Hoe deden ze het toch, vraag ik me af, terwijl ik naar de vlinderachtige brieven staar die mijn opa’s, overoma’s en oudooms hebben achtergelaten. Sierlijke pennenstreken, ragfijne uithalen, zinnen als hartslagen: onleesbaar, maar regelmatig. Eén ding troost me: ik ken haast niemand die het nog kan.
We schrijven steeds minder en steeds slechter. Men zegt wel dat de geschiedenis niet cyclisch is, maar ik maak me sterk dat we hard terug op weg naar het spijkerschrift zijn. In 2019 werd ‘schrijven met de hand’ zelfs toegevoegd aan de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland. Een beschermde status dus – en dat betekent doorgaans niet veel goeds. De Californische condor is tenslotte ook niet op de rode lijst van het WWF beland omdat het zo’n mooi beestje is… De waarheid is dat het handschrift dreigt te verdwijnen, en daarmee een wereld waar de huidige mens nauwelijks meer weet van heeft. Daarvoor hoef je alleen maar een oud etiquetteboek open te slaan, waar bijna dertig pagina’s worden gewijd aan de edele kunst van het briefschrijven: van het juiste materiaal (‘Laat uw schrijfpapier geen boudoirsfeer ademen en waak ook tegen geparfumeerd papier. Bloemrijk gevoerde enveloppen zijn uit den boze.’) tot adressering, stijl en zelfbeheersing toe. Van oudsher gebezigde groeten als ‘Lectori salutem’ of ‘Hoogachtend’ worden klakkeloos aan de vergetelheid overgegeven. Handschrijven lijdt aan een serieus imagoprobleem – en dat is, gek genoeg, al een eeuwenoud euvel.
Ons woord ‘schrijven’ is afgeleid van het oud-Nederlandse ‘skrivan’ – een term die naast ‘opschrijven’ ook ‘straf opleggen’ betekent. Als om dit te onderstrepen wordt kinderen al van jongs af aan een natuurlijke antipathie tegen pen en papier aangeleerd in de vorm van strafwerk. Hier komt, alle modernisatie ten spijt, geen toetsenbord aan te pas. Het is een ongeschreven regel: wie blijft, die schrijft. We leven in een traditie die schrijven met de hand een floers van moeizaamheid en ongemak omhangt. Zelfs de etiquettegids geeft toe dat voor velen ‘het genoegen, een brief te ontvangen, steeds weer vergald wordt door de gedachte, dat er op moet worden geantwoord.’ Maar al heeft het handschrift zijn geschiedenis niet mee – het hoeft niet zijn teloorgang te betekenen. Alles wat we moeten doen, is van schrijven weer een beloning maken. Koop een paar vellen chique papier, een mooie pen, een lekkere bureaustoel. Zet u neer in de schemering of bij knapperend haardvuur. Schrijf aan uw vrouw, een verre neef, de concurrent of desnoods aan uzelf. Scriptori salutem – de schrijver zij heil!
Deze tekst is eerder verschenen in het RDMagazine van 12 februari 2022
Kommentare